ISBN 978-90-6318-281-6
Roman
Uitgeverij: Novapres
240 pagina’s
Prijs €15,90
Recensies


‘Een smalle streep licht kwam door een kier onder de gesloten deur de kamer binnen.
Langs de randen van het zwarte papier dat voor het raam hing om de kamer te verduisteren, kwam ook wat licht naar binnen. De enkele zonnestraal die binnen wist te dringen, speelde met stofjes die dansten in het licht.’

In Huis van de Wind komen we terecht in Toscane, waar we in het kleine stadje Cortona Laura leren kennen. Een doof meisje, opgesloten in een kleine ruimte, voor wie de wereld klein en donker is en die – zonder dat ze het weet – een hele geschiedenis met zich meedraagt.
Hoe zal ze het licht kunnen leren kennen en de vrijheid om te leven? Haar moeder Mimo kan haar hierin geen richting wijzen. Ook zij leeft een gevangen bestaan. Haar last is haar zelf al vele jaren te zwaar.
Kan Giuseppe hulp bieden? Of Eelke, die vanuit Terschelling met zijn eigen vragen in Italië is beland?

De schrijver neemt ons in dit sfeervolle en poëtisch geschreven boek mee naar de warmte van Toscane en de stille strijd die achter de historische muren wordt gestreden. Maar de Wind die steeds weer zijn weg – ook in Cortona – weet te vinden, geeft een verrassend uitzicht op een nieuwe toekomst.

De wind waait waarheen hij wil; je hoort zijn geluid, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waarheen hij gaat.


 

Proloog

Gisteravond
Mijn werkkamer kijkt uit over de golvende velden. Op dit moment zijn die velden kaal en geel. Kortgeschoren door de landman die zijn oogst al heeft geborgen. Een enkel zonnebloemveld lijkt door hem vergeten te zijn. De gele bloemen bewegen loom in de warme najaarswind die opstak toen de zon achter de horizon verdween.
De uit natuursteen opgetrokken muren van het landhuis waar ik nu enkele jaren woon, geven langzaam de warmte terug die de hete zon deze dag afstond aan het huis.
Ik koester me in deze warmte en geniet van de vallende avondschemering.
Buiten klinkt het gezang van duizend krekels. Ze maken dat ik me loom voel. Tevreden ook.
Even klinkt in de verte het geblaf van een hond, terwijl vuurvliegjes hun acrobatische toeren verrichten in een donker wordende lucht.
Toscaanse stilte klinkt luid.‘Una bella giornata,‘ mompelde Anselmo vanmorgen terwijl hij twee flessen melk op de stoep zette.
‘Het wordt inderdaad een hele mooie dag Anselmo,’ antwoordde ik hem.
En het was waar. Deze dag was heerlijk. Zoals ook gisteren heerlijk was, en eergisteren.

Als ik opsta en achter mijn bureau wegloop om door het venster naar buiten te kijken, zie ik de laan met cipressen waartussen het zandpad loopt dat van dit huis naar Cortona leidt.
Cortona, de oude stad waar eens dit verhaal begon.

Is het vreemd om te houden van iets dat niet tastbaar is?
Is het vreemd te houden van iets waarvan je de oorsprong niet kent? Te houden van iemand waarvan je niet weet waar hij vandaan komt? En vertel mij: is het vreemd om te houden van iemand die je niet kunt zien en alleen maar kunt voelen?
Het overkwam mij, zoals ook veel andere dingen mij overkwamen.


Ik hoorde haar zojuist. Ze roept me. Haar hoge stem ontroert me iedere keer opnieuw. Ik heb haar lief. Met elke vezel in mijn lijf houd ik van haar.
Mio Dio, quanto amavo questa donna!

Samen drinken we straks een glas rode wijn.
De wijn zal fonkelen in de glazen. En als ze het glas heft, zal ze mij aankijken. Het fonkelen van de wijn zal dan in het niet vallen bij het fonkelen van haar lachende ogen.Buiten, op de veranda, heeft zij de stoelen om de gedekte tafel al klaargezet. De torta al testa rook vanmiddag al zo heerlijk toen deze nog in de oven stond. We zullen hem straks opeten, samen met een antipasta, en een stuk pittige kaas.
Ik hoor haar opnieuw roepen.

Laura
Een smalle streep licht kwam door een kier onder de gesloten deur de kamer binnen.
Langs de randen van het zwarte papier dat voor het raam hing om de kamer te verduisteren, kwam ook wat licht naar binnen. De enkele zonnestraal die binnen wist te dringen, speelde met stofjes die dansten in de lucht.

Laura keek naar de stofjes en verwonderde zich er over dat ieder stofje vroeg of laat neerdaalde op de plankenvloer.
Geen enkel stofje bleef zweven.
Geen enkel stofje steeg op.

Alles raakte uiteindelijk de grond.
Al zoveel jaren lang.
Iedere dag verwonderde zij zich over de stofjes, zoals ze zich ook verwonderde over alle andere dingen die haar ogen waarnamen.
Voorzichtig ging ze in een andere houding liggen. Ze kreunde daarbij zacht. Haar rug was kromgegroeid en pijnlijk door het lange liggen in dezelfde houding. Ze kon nauwelijks nog lopen. Als ze opstond en enkele meters probeerde te lopen om wat te eten te pakken of wat te drinken uit de kruik, sleepte ze met haar linkervoet, en moest ze zich altijd aan een stoel of iets anders vastklemmen om haar evenwicht te bewaren, en niet te vallen.

Even glimlachte zij. Haar pijn leek te verminderen.
Deze simpele constatering, even minder pijn te voelen, maakte dat ze moest glimlachen.
Een vreemd gegiechel kwam van haar lippen.

Ze zette een hand onder haar kin, waarbij ze haar elleboog diep in de versleten matras plantte waar ze op lag. De matras stonk naar urine en ouderdom.
Laura wist dit niet. Het interesseerde haar ook niet.
De matras en het stof dat danste in het schamele licht, waren het enige wat ze bezat.
Van ver beneden klonk gestommel. Iemand ruimde de vaat op. Er brak iets waarna gevloek klonk.
Laura hoorde het niet.
Ze hoorde niets.
Ze had haar hele leven nooit iets gehoord.
Maar dat wist ze niet. Zoals er zo veel was wat ze niet wist.
Ze keek naar de hoogte van de zonnestraal die langs de bovenste rand van het zwarte papier de kamer binnengleed. De straal raakte bijna de deurkruk van de deur die naar de trap leidde.
Als de streep licht nog iets hoger haar afdruk op de muur zou achterlaten, zou haar moeder eten brengen. De kruik water was ook leeg. Misschien zou moeder die ook willen vullen of omruilen voor een volle.
Vaak kreeg ze als het licht werd en de zon begon te schijnen een stuk brood. Als het donker werd en de laatste lichtstralen naar binnen zouden glippen, was er meestal pasta. Groene spaghetti met dunne groentesaus. Laura kende de namen van deze gerechten niet, wist niets van pasta of saus. Ze wist alleen wat ze proefde en wat ze lekker vond.
Ze probeerde zich te herinneren hoe lang het geleden was dat ze dit heerlijke te eten kreeg, maar kon het zich meer voor de geest halen.
Tijd was iets wat ze niet kende.
Wat was tijd? Wat betekenen gisteren, vandaag of morgen? Er bestond geen tijd. Er was het licht van de dag en de duisternis van de nacht.
Laura zag haar moeder komen en ook weer verdwijnen. Ze wist niet waar zij naartoe ging. Er was geen samenhang tussen die twee momenten.
Laura’s geest functioneerde in het heden.
Wat is verleden?
En wat is toekomst?

Misschien zou ze opnieuw dat heerlijke krijgen. Als de zon haar lichtstraal iets hoger op de muur zou zetten.
Haar ogen glansden toen ze eraan dacht, en het water liep haar in de mond bij de gedachte aan die heerlijke maaltijd die ze zich vaag herinnerde.
Opnieuw keek ze naar de lichtstreep die nu al iets boven de deurkruk door een zonnestraal was getrokken.
Haar hand, die nog altijd onder haar kin lag, was gevoelloos. Opnieuw ging ze iets verliggen, en legde haar wang op de koele houten planken van de vloer.
Zachte trillingen die doordrongen in de plankenvloer vertelden haar dat moeder de trap opliep.
Zo snel ze kon, trok ze zich op haar matras naar achteren terug. Zo ver mogelijk bij de deur vandaan in de verste hoek van de zolderkamer.
Moeder bracht eten. Als ze in een heldere bui was, kwam ze even bij Laura zitten. Ze streelde dan haar lange zwarte haar dat vol met klitten zat. Soms durfde Laura zelfs haar hand op moeders borst te leggen. Dan voelde ze de woorden die haar moeder sprak. Ze keek dan naar haar lippen en zag dat haar lippen bewogen in eenzelfde tempo als het trillen van moeders borst waarop haar hand lag.
Ook Laura opende dan haar mond. En net als haar moeder bewoog ze haar lippen en probeerde ze haar eigen borst te laten trillen.
Maar als haar eigen borst dan trilde, en haar lippen bewogen, keek haar moeder haar met afgrijzen aan. Snel stond ze op en duwde haar kind van zich af. De hand die dan nog op haar borst lag, gooide ze ruw opzij. Vaak begon ze dan tegen haar kind te schreeuwen.
Laura hoorde dit niet. Het enige wat ze zag, waren de ogen van moeder die vuur leken te spuwen. Soms ook kreeg ze een klap of een schop als moeder helemaal door het dolle heen was, of als ze merkte dat de adem van moeder anders rook dan normaal.
Het verwarde Laura. Ze begreep niets van dit alles.

De deurkruk bewoog naar beneden en langzaam werd de deur geopend. Haar moeder kwam binnen en keek naar het kind dat zich in het verste hoekje van de kamer teruggetrokken had.
Laura’s ogen keken schichtig omhoog, en ontmoetten de ogen van haar moeder waarin minachting en afgrijzen te lezen stond. Ze las nog meer in haar moeder’s ogen, maar begreep niet wat zij zag.

Ze ademde zwaar. Het koste haar steeds meer moeite de twee trappen naar de zolder te beklimmen.
Laura rook een zure geur die uit de mond van haar moeder kwam toen zij Laura naderde.
Even opende moeder haar mond, en spraken haar lippen enkele woorden die Laura niet kon horen.
De minachting die Laura echter in haar moeders ogen las, was voor haar voldoende om te weten dat ze niet gewenst was. Dat ze alleen zou blijven tot de volgende morgen als er een nieuwe dag zou aanbreken.

Haar moeder gooide een stuk brood op het matras. Een volle kruik water gooide ze ernaast.
Langzaam kolkte het water uit de kruik op het matras en doorweekte deze. Haar moeder pakte de lege kruik die naast het matras stond op, draaide zich om, en gooide de deur met een klap dicht.

Een vlaag wind trok kort door de kamer, en deed de stofjes dansen. Laura’s lange krullende haar bewoog een kort moment. Als versteend zat ze daar om even later door het steeds vochtiger wordende matras te ontwaken uit haar dagdromen. Zo snel ze kon, kroop ze naar de kruik die langzaam leeg liep.
Ze pakte de kruik op, zette deze aan haar mond en dronk gulzige slokken waarbij wat water over haar kin naar beneden liep om tenslotte donkere vlekken op haar jurk achter te laten.

Toen ze verzadigd was door het brood en het water, sleepte ze zich naar de andere kant van de kamer waar ze languit op de plankenvloer ging liggen.
Opnieuw bewonderde ze de stofjes die langzaam tot rust kwamen en naast haar neervielen.

Geen enkel stofje bleef zweven.
Geen enkel stofje steeg op.

Haar ogen werden zwaar.
Steeds zwaarder tot deze uiteindelijk dichtvielen.
De zon die even daarvoor nog met een late straal de kamer en het kind dat er woonde had willen verwarmen, verdween achter de heuvel.
Beneden werd een lichtschakelaar omgezet.
De streep licht die onder de deur naar binnen had geschenen, verdween.
De kamer was donker.

Toen bewogen de stofjes opnieuw.
De stofjes die nog dansten in de lucht en langzaam naar de vloer zweefden, leken vol blijdschap, en dansten steeds sneller. De stofjes die de vloer al beroerden, en uitrustten van hun lange reis, kregen nieuwe energie en dansten mee met het andere stof.

Een zachte bries gleed onder de kierende buitendeur door naar binnen, beroerde de kamer met zijn adem.
Het leek of hij iets zocht.

Hij zag haar liggen.
En toen hij vond waar zijn aandacht naar uitging, hield hij een moment zijn adem in.
Uit eerbied.
Uit respect.
Even bewoog hij haar haren.
Een zachte trilling trok nauwelijks waarneembaar langs haar wang.
Haar mondhoeken krullen omhoog.
Ze glimlachte in haar slaap.